Vanmorgen werd ik wakker
van de vogels.
En ik dacht: Waarvan werd ik wakker?
Van de vogels.
Van het licht ook, maar
meer van de vogels.
Het licht zacht zingend,
de vogels keihard.
(Bron: dierbare plekjes, Kinderpoëzieroute MSK Gent)
Vanmorgen werd ik wakker
van de vogels.
En ik dacht: Waarvan werd ik wakker?
Van de vogels.
Van het licht ook, maar
meer van de vogels.
Het licht zacht zingend,
de vogels keihard.
(Bron: dierbare plekjes, Kinderpoëzieroute MSK Gent)
Soms denk ik ’s nachts in bed:
Hé,
ik hoor het ruisen van de zee.
Maar die is te ver weg
en ’t is alleen de snelweg
die zich (vooral in de nacht
van vrijdag op zaterdag) doet horen
als een eindeloze golfslag
aan mijn oren.
(Bron: De fontein in de buitenwijk/Holland)
Een pad die op een tuinpad zat,
riep: ‘Wat een mooie bloemen!
Op zoveel schoonheid zal ik mij
nooit kunnen beroemen!’
Toen sprak een witte roos: ‘Wees blij
dat jij nog iets bewondert.
Ik vind mezelf ook meer dan fraai,
maar ’t wordt alleen ontzettend saai
wanneer je niets echt mooi meer vindt,
jezelf dan uitgezonderd.’
(Bron: Kinderversjes/Holland)
Op de hoek van de Berenstraat
staat een Wees Vrolijk-Automaat.
Je stopt er een kwartje in en dan
word je zo vrolijk als ‘t maar kan.
Je danst en zingt de hele dag,
zelfs als je niet dansen en zingen mag.
Waarom ik dan zo kribbig kijk?
Ik ben vandaag geen kwartje rijk
en trouwens: ik vind ‘t wel zo fijn
om als ik kribbig ben kribbig te zijn.
(bron: De Rommeltuin/Holland)