Maandelijks archief: maart 2012

Als ik kon tekenen wat ik wou (Harrie Geelen)

Standaard

Als ik kon tekenen wat ik wou
dan wist ik wel wat ik deed…
Ik tekende hoe ik met m’n vader
’s avonds laat naar huis toe reed
vóór op een kar vol schol en kabeljauw
waar ik de geur nog goed van weet.

Ik voel het schuren van mijn vaders mouw.
Hij pakt mijn hand beet.

En straat na straat staan alle huizen, lijkt ‘t,
al maar dichter, dichter op elkaar
en in de allersmalste steeg
maken wij twee de wagen leeg…
Als ik kon tekenen, denk ik, begon ik daar…

Maar ik kan denken wat ik denk
en ik kan voelen wat ik voel.
Ik kan een heel klein beetje zeggen
en bedoel een heleboel.
Maar verder kan ik niet…
Daar houdt het op…

Als ik kon tekenen wat ik wou
dan wist ik wel wat ik deed.
Ik tekende hoe het maanlicht ’s avonds
laat door het raam thuis binnen gleed.
Als ik kon schilderen, wist ik wel hoe grauw
het plein was als de regen zweeg.

Als ik dan buiten kwam op weg naar jou
leek heel de stad leeg.

Ik kan het gras dat om het huis heen staat
nog horen groeien en ik weet nog waar
ik van de bakker broodjes kreeg
en spelen mocht met lapjes deeg.
Als ik kon tekenen, denk ik, begon ik daar…

Maar ik kan denken wat ik denk
en ik kan voelen wat ik voel.
Ik kan een heel klein beetje zeggen
en bedoel een heleboel.
Maar verder kan ik niet…
Daar houdt het op…

Als ik kon tekenen wat ik wou
Dan wist ik ook vast wel wàt…
Ik tekende hoe ik met mijn liefje
’s avonds laat aan tafel zat.
Dan dronken wij een warme kop cacao
waar ik de geur nog goed van weet…
En als ik nipte, riep ik altijd ‘au’
want het was goed het.

O, alle dagen die ik slijten kon,
die zou ik slijten daar, alleen met haar…
Ja ieder kopje dat ik kreeg
dronk ik opnieuw met liefde leeg.
Als ik kon tekenen, denk ik, begon ik dáár…

Maar ik kan denken wat ik denk
en ik kan voelen wat ik voel.
Ik kan een heel klein beetje zeggen
en bedoel een heleboel.
Maar verder kan ik niet…
Daar houdt het op…

Als ik kon tekenen wat ik wou,
ik tekende alleen maar jou…

(bron: manuscript “Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer?”

Ziek (Shel Silverstein)

Standaard

‘Ik kan vandaag niet naar school,’
zei kleine Annetje van Pool.
‘Ik heb de mazelen en de bof
paarse bulten en mijn hoofd zit vol stof
mijn mond is te nat en mijn keel is te droog
en ik word blind aan mijn rechteroog
mijn ene amandel is zo groot als een kei
als het gaat regenen steekt mijn zij
ik heb al zestien waterpokken gezien
en daar nog eentje, dat is zeventien
ik trek met mijn been en mijn ogen zijn blauw
ik lijd aan acute kou
ik hoest en ik nies en ik schraap en ik kuch
ik heb geloof ik een breuk in mijn rug
mijn heup doet zo’n pijn als ik knijp in mijn kuit
mijn navel zakt steeds dieper weg in mijn buik
mijn blindedarm ziet geen steek
mijn nek is stijf mijn ruggegraat is week
mijn neus is koud mijn tenen staan schuin
ik heb een splinter in mijn duim
ik heb de rode en de groene hond
mijn haar valt bij bosjes uit op de grond
mijn elleboog is krom en de koorts is gestegen
ik heb nu al achtenveertig negen
mijn hersenen krimpen ik ben doof aan een oor
en mijn rechterarm die trilt aldoor
ik heb een kwangnagel en mijn hart is…wat?
Wat is dat? Wat is het voor een dag?
Zaterdag…is het vandaag zaterdag?
Dan ga ik lekker buiten spelen. Dag!’

(bron: Het randje van de wereld/Fontein, Vertaling: Thera Coppens)

De goudvis (Marianne Busser & Ron Schröder)

Standaard

Er zwom een kleine goudvis in een kom
hij zat zich daar al jaren te vervelen
hij had geen vriendje om eens mee te spelen
en zwom al zuchtend steeds een eindje om

Maar op een morgen nam hij een besluit
hij zwom en zwom en kreeg een aardig vaartje
en met een laatste zwieper van zijn staartje
sprong hij gewoon zijn glazen wereld uit

Hij kronkelde langs keuken en wc
hij vond het wel wat koud zo in zijn blootje
hij spartelde de tuin door naar een slootje
en via een kanaal vond hij de zee

Nu is hij bij zijn vriendjes in de zee
zo af en toe zwemt hij nog wel een rondje
of blaast hij kleine bellen met zijn mondje
maar heimwee naar die glazen kom: nou nee!

(bron: Het grote liedjesboek/Areopagus)

Onnozeltjes (J.C. van Schagen)

Standaard

zal ik jou ‘es wat vertellen?
ieder kind heeft negen vellen
één tegen de kou en één voor als ’t warm is
één voor de regen en één voor als ’t arm is
één voor de school en één voor de standjes
één hele dikke tegen de grotemensen
en één voor ’t lawaai en één voor ’t verdriet
o ja en dan zijn er nog wel méér
maar waarvoor die mogen wezen
dat weten we nog niet

(bron: Domburgse Cahiers no. III, mei 1964)