Werkloos dragen de palen nu een witte muts,
geen netten. Geen bal zoeft, maar wind
smasht sneeuw binnen, buiten en op alle lijnen.
Al snel maakt de vorst jonge voeten warm
voor het glijden van een baantje.
Een wilde aanloop en… molenwiekend zoeft
er weer één een ander achterna.
Aan het eind van de baan gaan ze
gewillig tegen het ijs als wenkte hen
een strafschop.
Lachend zoekt elk daar zijn benen,
haar armen en evenwicht bij elkaar.
Terug naar af om zo snel mogelijk te glijden
te vallen tot één kluwen jolijt.
Ziet Jef als hij het gordijntje opzij schuift.
Nu al dagen durft hij niet naar buiten.
Zijn vrouw brak een voet in bed
door zich van linker- op rechterzij te keren.
(Bron: Als de banaan zich kromt/Bakermat)