Maandelijks archief: september 2014

’t Muizeke (Gentil Antheunis)

Standaard

In ’t kamerke waar het wiegske gong,
Een muizeken uit zijn gaatje sprong,
Hippelend, trippelend ding;
Het draaide ’t kopken rechts en links
En ’t wipte voorwaarts, vlug en flinks.

Muizeke, muizeke, maak geen lawijt,
Of anders ons kindjen ontwaakt en krijt.

’t Liep rechts en links, ’t liep hier en daar,
En ’t kwam bij ’t wiegske nader en naâr,
Hippelend, trippelend ding;
Het richtte zich op en ’t rook en zag
Of daar geen kruimelke koek meer lag.

Muizeke, muizeke, maak geen lawijt,
Of anders ons kindjen ontwaakt en krijt.

Er lagen veel kruimelkens op den grond.
Neem, muizeke, ’t kindje heeft ze u gejond,
Hippelend, trippelend ding;
En ’t peuzelde en ’t at zijn buikske vol,
En ‘een, twee, drie’ ’t was weer in zijn hol.

Muizeke, muizeke, zonder geluid,
Mijn kindje slaapt wel – en mijn liedje is uit.

(Bron: Uit het hart! Deschepper-Philips / A.W. Sijthoff, Dendermonde / Leiden 1874. Opgenomen in “Kun je nog zingen, zing dan mee”, ed. 1938 en 1972)

De linguïstieke logika van het Nederlands (H. Hagers)

Standaard

Het meervoud van ‘slot’ is ‘sloten’,
toch is het meervoud van ‘pot’ niet ‘poten’.
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden ‘ik vloog’,
dus zegt u misschien van wiegen: ‘ik woog’.
Nee, want ‘ik woog’ is afkomstig van ‘wegen’,
maar… is nu ‘ik voog’ een vervoeging van ‘vegen’?

En dan het woord ‘zoeken’ vervoegt men ‘ik zocht’
en dus hoort blij ‘vloeken’ dan: ‘ik vlocht’.
Alweer mis, want dit is afkomstig van ‘vlechten’,
maar ‘ik hocht’ is geen juiste vervoeging van ‘hechten’.

Bij ‘roepen’ hoort ‘riep’, maar bij ‘snoepen’ geen ‘sniep’.
Bij ‘lopen’ hoort ‘liep’ maar bij ‘kopen’ geen ‘kiep’.
en evenmin hoort bij ‘slopen’: ‘sliep’,
want dat is afkomstig van het schone woord ‘slapen’.
Maar zeg nu weer niet ‘riep’ bij het werkwoord ‘rapen’,
want dit komt van ‘roepen’ en u ziet terstond:
zo draaien we vrolijk in een kringetje rond.

U ziet, de verwarring is akelig groot.
Nog talloze voorbeelden kan ik daarvan geven,
want ‘gaf’ komt van ‘geven’, maar ‘laf’ niet van ‘leven’.
Met spreekt van ‘wij hinken, wij hebben gehonken’.
Het is:’ik weet’ en ‘ik wist’; zo vervoegt men dat,
maar schrijft u nu niet bij ‘vergeten’: ‘vergist’.
Dat is een vergissing, ja moeilijk, dat is ‘t.

Het volgend geval, dat is bijna te bont.
Bij ‘slaan’ hoort: ‘ik sloeg’, niet ‘ik sling’ of ‘ik slong’.
Bij ‘gaan’ hoort: ‘ik ging’, niet ‘ik gong’ of ‘ik gond’.
En noem tenslotte geen mannetjes-rat ‘rater’,
al gaat dat wel op bij ‘kat’ en bij ‘kater’.

(Bron: Hoogland, opgenomen in: Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn/Averbode)

De kleren slapen (Armand van Assche)

Standaard

Zij, dat zijn je sokken en schoenen
je trui en broek,
zij liggen nu op halfzeven
te wachten.

Je sokken, ze komen op adem
maar zo saai is het in de saai
zonder jouw voeten.

En je schoenen. Zij slapen nog lekker
met de veters omhoog en steken
hun tong uit. Hun zool
hangt zo triestig aan zijn versleten draden.
Je schoenen gaan niet lang meer mee.
De moed zinkt er al in.

En je trui daar. Die vangt ook zonder jou
de wind en de bal. Ai, die ellebogen.
Daar komt zoveel licht door.
Hij kan er slecht van slapen.

En je broek. Die staat nog rond
en springensgereed. Die moddervlek
op haar linker heeft ze fijn verstopt.
Zij krijgt niet graag op de broek.

Wacht nu niet te lang meer
en spring uit je bed.
Zij kunnen niet zonder jou
zolang in vorm blijven.

(Bron: De zee is een orkest/Altiora-Averbode)

Nederlands fabrikaat (Huibert Fenijn)

Standaard

In de frisse étalage
Van een groentehandelaar,
Stond een kist met fijne appels,
Voor de verkoop kant en klaar.
Lonkend lagen zij te lokken
Als een luxe lekkernij;
’t Leek, als wenkten zij de kopers:
Komt eens binnen, bijt in mij.
een mevrouwtje zag ze liggen,
Kon maar éven weerstand biên.
Toen naar binnen. “Koopman,”
“Ik wil appels, laat eens zien.”
Spoedig was de zaak in orde,
De appels gingen in een zak….
Net zou hij gesloten worden,
Toen de dame eensklaps sprak:
“Winkelier. vertel eens even,
— ’t Maakt wellicht voor u niet uit —
Maar ik wil het heel graag weten:
’t Is toch zeker….Hollands fruit?”
“’t Spijt me, dame,” zei de koopman,
“Hollands zijn die appels n i e t,
’t Zijn Amerikaanse, weet u,
Maar toch prachtig, zo u ziet.”
“Prachtig zijn ze,” was haar antwoord,
“‘k Werd er dad’lijk door verrukt,
Maar wil mij niet kwalijk nemen:
‘k eis uitsluitend o n s product.
Hollands Fabrikaat wil ‘k steunen,
Ruil ze mij dus voor dit keer,
Geef dan maar in plaats van deze….
….Sinaasappelen, meneer!”

(Bron: Voordragen, een reciteerbundeltje/Firma A. Huisman-Meppel. Oorspronkelijk opgenomen in: Vrolijke Lees- en Voordrachtstukken, verzameld door Arie Post/Neerbosch Boekhandel en uitgeverij)