Zing in de bomen, wind,
zomerse dromenkind,
’t lied van de nacht
zacht – zacht –
Zacht nadert duisternis
heimvolle fluisternis
dringt tot ons door
hoor – hoor –
Hoor je, m’n kindje, niet
’t wiegende windelied
hoog in de boom:
droom – droom –
Droom van verblijdenis,
weet niet wat lijden is.
Zacht zegt de wind:
kind – kind –
Kind, slaap onschuldig maar
ik ongeduldig naar
dageraads schemering
zing – zing –
(Bron: Het Lyrisch Labyrinth/De Gemeenschap)