Tagarchief: Gil vander Heyden

Doosje (Gil vander Heyden)

Standaard

Ik bewaar in mij
een houten doosje.
Daar zit van alles in.

Wuivende handjes
om hello te zwaaien
iedere keer als ik je zie.

Voetstappen
die van mijn huis
naar het jouwe gaan.

Rinkelende woordjes
om te vertellen
hoe blij ik met je ben.

(Bron: Een puntje krokus/Bakermat. Opgenomen in: De dichter is een tovenaar/Averbode)

Welkom (Gil vander Heyden)

Standaard

Vanmiddag naar pa geweest.
Had er zin in.
Vrijaf vandaag.
Voor ma was het ok.

Het was stil om het huis.
Binnen zat een vreemde.
Ze zei: Hoy, ik ben Annie.
En ze gaf me een hand.

Pa kwam zó en of ik wou wachten.
Ik zei nee, ik kwam wel eens terug.
En struikelde in de gang
over de nieuwe mat.

Zo een met WELKOM er op.

(Bron: Een propje in mijn gezicht, gedichten/Roularta Books)

Herfst (Gil vander Heyden)

Standaard

Op de rivier
stapt de zon in een kano.
Bij zoveel licht
knijpt de dag zijn ogen dicht.

Achter de bomen
wacht de rosse avond,
knipt tussen twee droge vingers
het donker aan.

Het donker dat zonder dralen
en met één grote hap
alle kleuren opeet.

(Bron: Kleine stemmen/Clavis)

Een appel (Gil vander Heyden)

Standaard

Ik durf,
ik durf alleen maar
heel zacht te zeggen:
Hier, voor jou. Een appel,
je sommen, een vlinder die ik ving.
Wil je dat ik voor je zing?
Wil je dat ik bij je blijf?

Dan tel ik nu tot vijf.
Dan tel ik strakst tot tien.
Daarna durf ik misschien,
heel misschien …
op je neus.

(Bron: Kleine stemmen/Clavis)

Vader (Gil Vander Heyden)

Standaard



Vroeg loop je het donker in,

slaat het om als een jas,

roept ‘tot vanavond!’ zonder

je naar ons om te keren.

Wij, bij de achterdeur, leunend

tegen het veilige keukenlicht,

onze mond vol brood en jam,

zwaaien je restjes warmte na.


Blij dat we nog wat kunnen blijven.





Vader

(Uit de nieuwe bundel kindergedichten ‘KLEINE STEMMEN’. Met tekeningen van André Sollie. Presentatie : zaterdag 16 maart om 15 uur in Galerie Ludwig Trossaert, Museumstraat 29, Antwerpen.)

Peperkoek (Gil vander Heyden)

Standaard

Voor de etalage staan en
je van opzij herkennen.
Je naam schiet
mijn tong voorbij.

Terwijl ik had gezworen:
nooit spreek ik je nog aan.

Om wat je, omdat je
me dus had aangedaan.

Waarom ben je zo sterk en klein?
Ik wil, ik moet,
met een mond van peperkoek,
vragen hoe het met je gaat.

(bron: De zachte dwang van regen/DiVers)