Een koetje en een ezeltje
Die stonden in de wei !
Het zwijntje bracht hun een bezoek,
Een poes sloop naderbij.
Wat hadden zij gevieren pret :
Ze huppelden om ’t langst !
Maar al de kleine blommekens,
Die bibberden van angst !
Opeens ! daar komt het dierental
Elk voor een blomke staan.
Nu hoort men polots uit iedre bloem
Een smekend lied opgaan :
” Ach, lieve koe, eet mij niet op ;
Ik ben zo jong en teer … ”
Maar Bles heeft reeds haar mond gevuld
En ’t bloempje is neit meer !
– “Gij, Grauwtje, spaar mijn frisse jeugd;
Ik beef van schrik, en huil ! … ”
Maar ach, dit tweede blommeke
Verdwijnt in Grauwtjes muil.
– ” O Knorretje, gij graast toch niet,
laat mij dus onverlet … ”
Doch ras heeft Knor het bloemelijn
Met zware poot verplet !
– ” Neen Poes, voor ons is geen genâ :
Uw klauw brengt mij de dood ! … ”
Maar zie, het poesje streelt de blom,
Vol meelij, om die nood !
Thans blikt een dankbaar bloemekijn
Naar Poes, en fluistert zacht :
” ‘k Heb redding en geluk ontmoet,
Waar ik ’t niet had verwacht ! ”
(Een versje voor elk leerjaar)