Maandelijks archief: februari 2013

Geen dag kan zo beginnen (Jac. van Hattum)

Standaard

Geen dag kan zo beginnen,
als deze dag begon;
ik kwam mijn kamer binnen
en daar was enkel zon.

De klok was staan gebleven
maar ik vroeg naar geen uur;
de tijd was opgeheven,
daar was slechts licht en duur.

En duur en licht en luister;
de winter was voorbij,
in rouwfloers sloop het duister
en vluchtte weg van mij.

De zon, op drup en perel,
viel over knop en tak,
en voor me zong een merel
op buurmans pannendak.

Geen dag kan zo beginnen,
als deze dag begon:
ik kwam mijn kamer binnen
en daar was enkel zon.

(Bron: Verzameld werk/Amsterdam)

IJs (Annie M.G. Schmidt)

Standaard

Kijk, het beertje Pippeloentje
op de vijver van ’t plantsoentje.
Kijk, daar gaat hij ’s morgens vroeg.
Is het ijs wel dik genoeg?
O meneertje, o meneertje,
is het voor zo’n klein dik beertje
niet gevaarlijk op het ijs?
Pippeloentje, wees toch wijs!

Pippeloentje hoort het niet,
hij gaat door en hij geniet.
Kijk ‘m krabbelen, kijk ‘m glijden,
hij kan echt al schaatsenrijden.
’t Ene beentje! ’t And’re beentje!
en maar rijden in z’n eentje.
Maar ’t is erg gevaarlijk, hoor!
Pippeloen, je zakt erdoor!

Alle beertjes, hand in hand,
staan te kijken aan de kant.
Kijken met hun mond wijd open
hoe dat strakjes af zal lopen
met dat stoute Pippeloentje
op de vijver van ’t plantsoentje.
Want het ijs is veel te zwak
en daar heb je ’t al: krak, krak!

Help, o beertjes, kom toch gauw!
Hier een ladder! Hier een touw!
Hoor die Pippeloentje krijsen!
Hijsen jongens, hijsen, hijsen!
Hupsakee, daar is ie al!
Pippeloen staat op de wal.

Natte voetjes, ijskoud buikje.
Gauw naar bed toe met een kruikje
en een hete kop anijs.
En nou nóóit meer op het ijs!

(Bron: Ziezo. De 347 kinderversjes/Querido)

Welkom (Bart Moeyaert)

Standaard

Ga dan, zegt oma op de dijk.
Ze laat mijn hand los. Dat
hadden we niet afgesproken.
Het strand ligt voor ons als
een bos waarin je kunt verloren
lopen. Bos heeft een rand.
Aan zee komt nooit een eind.
Hoor hier, zegt oma achter me.
Ze wijst de weg over mijn
schouder. Het hete en het harde
zand, de zee en verderop dan
Engeland, en wees niet bang:
vlakbij het water is een plek vrij
voor de handdoek en voor mij.

(Bron: Maanbundel)

Brief (Johan Ghysels)

Standaard

Ik was die jongen van die mooie brieven;
Of misschien vond je mij die mooie jongen
van die brieven, ik weet het niet. We konden
niet zo goed corresponderen. De liefde

te weinig gefrankeerd. Bus te smal. Liever
geen post. Adres onbekend. Nooit verzonden.
De letters door regentranen verdrongen.
Maar we letterdiefden voort, steeds verliefder

vonden we lippen om elkaars omslagen
en luchtpostzegels te likken. Port betaald
door bestemmeling. Liggend in de dagen

als restpost: een liefdesbrief die je ophaalt,
een blinde belofte die je met trage
vingers leest, en tot snipperdagen vermaalt.

(Bron: Ik zoek een mooi woord voor jou, een handjevol liefdesgedichten/Lannoo)

Correspondentie (Alain Teister)

Standaard

Mijn zoon schreef: papa,
dat jullie gescheiden zijn vind ik niet erg,
of wel, maar ik ben er ook aan gewend,
ik ben bijna elf,
maar dat mama niet een keer gehuild heeft
nu jij in het ziekenhuis ligt, en dat ze steeds
‘eigen schuld’ zegt,
dat vind ik niet lekker, jij?

Ik telegrafeer: jawel, eigen schuld
is goud waard stop drink een cola
op mijn gezondheid stop en stuur als je zin hebt
een leuke tekening stop.

Zo ken ik je weer, schreef hij terug. Dag papa.
In de envelop zat een kleurige
viltstift-tekening van een doodskop
stop.

(Bron: Verzamelde gedichten/Bert Bakker)

Tantes met prikkende kinnen (Judith Herzberg)

Standaard

Was een woest kind
had geen zin in
zoenen van tantes
met prikkende kinnen
zie nu pas in
dat tantes met
prikkende kinnen
ook woeste kinderen
zijn geweest met
tantes met prikkende
kinnen bij wie ze
geen zin in zoenen —
maar
dat wel moesten.

(Bron: Trouw poëziecollectie)

Hé, jij daar (Geert de Kockere)

Standaard

Hé, jij daar,
beeld je even in
dat de maan een koe was.
Wie, ik?
Ben je mal?
Ben je gek?
Ben je niet goed snik?
De maan een koe?
Met een roze uier misschien
en een staart om
naar de sterren te slaan?
Of naar je te zwaaien
als je voor het raam gaat staan?
Ja! Zoiets!
Een maan die eruit ziet als een koe
en ’s avonds zachtjes naar je roept:
Boe
en doe nu maar je oogjes toe…

(bron: Visjes in mijn hoofd/De Eenhoorn)

Het kameeltje (Annie M.G. Schmidt)

Standaard

Er was een oude koning in een zilveren paleis,
hij was heel goed en nobel, en zijn baard was lang en grijs.
Nu moet je weten, dat die koning een kameeltje had,
een lief klein wit kameeltje, dat gewoonlijk naast hem zat.
Hij nam het mee uit wandelen; ’t zat bij hem op de troon
en alle mensen in dat land, die vonden het gewoon,
behalve dan de koningin. Ze kon het niet goed velen.
Ze hield wel van de koning, maar ze hield niet van kamelen.

Toen zei de oude koning: Zit niet altijd zo te vitten
en voortaan moet het lieve dier bij ons aan tafel zitten.
Toen zweeg de koningin een poos. Ze zuchtte en ze sprak:
Hier lieve, neem wat appelmoes en neem een bal gehak.
En het kameeltje zat aan tafel met een grote slab
en het kameeltje kreeg ook soep en rijst met bessesap.

En op een goeie ochtend zei de koning welgemoed:
Ik wil ’t kameeltje mee naar bed, dat vind je toch wel goed?
Nee, zei de koningin beslist, nou zit het me tot hier!
Nu hangt het me de keel uit, dat verschrikkelijke dier.
‘k Wil wel een teddybeer in bed, dat kan me echt niet schelen
en ik wil heus van alles in m’n bed. Maar geen kamelen!

Toen ging de koning schreien, en de hele vloer werd nat.
Hij snikte en hij jammerde: Ik mag ook nooit ’s wat!
Vooruit dan maar, vooruit dan maar, zo zei de koningin.
Nu gaan ze altijd slapen met ’t kameeltje tussenin.

Denken (Margreet Schouwenaar)

Standaard

D is zoek,
Ik zocht hem overal,
in dik, dom, draak,
in daar, deur, denk.
Ik zocht maar door,
in bed, hand, brand,
in haard en hond.
Ik liep maar rond en rond.

Misschien is D wel dood
of gewoon een droom.
Misschien is dat het.
Of hij liep even uit de deur,
op zijn dooie akkertje naar de stad.
Ik dacht: ik weet het zeker.
Het is dat.

(Bron: Voor het slapengaan wordt het langzaam nacht/Sjaloom)

Vader (Gil Vander Heyden)

Standaard



Vroeg loop je het donker in,

slaat het om als een jas,

roept ‘tot vanavond!’ zonder

je naar ons om te keren.

Wij, bij de achterdeur, leunend

tegen het veilige keukenlicht,

onze mond vol brood en jam,

zwaaien je restjes warmte na.


Blij dat we nog wat kunnen blijven.





Vader

(Uit de nieuwe bundel kindergedichten ‘KLEINE STEMMEN’. Met tekeningen van André Sollie. Presentatie : zaterdag 16 maart om 15 uur in Galerie Ludwig Trossaert, Museumstraat 29, Antwerpen.)